top of page
Zoeken
Foto van schrijverTanya Commandeur

Zoeken naar Adrijaan

‘En, heb je Adrijaan al gevonden?’ vragen mensen me nog bijna dagelijks. Mensen die blijkbaar in december de sequel hebben gevolgd, maar de ontknoping gemist. Kan gebeuren natuurlijk, in een periode waarin kalkoenen gebraden, jurken gestreken en tafels gedekt moeten worden. Voor hen en voor degenen die totaal geen idee hebben waar ik het over heb, hier nog even de samenvatting.


Het begon allemaal met een lezersreview van 'Uit liefde, meneer Tuschinski', die ik vorig jaar november ontdekte op Bol.com. ‘De pijn blijft’ stond erboven. En daarna: ‘Heb Manja en Abram persoonlijk gekend. In ’40-’42. Voor mij een zeer emotioneel boek. Ik ben nu 88 jaar.’ Korte zinnen met zware lading. Afzender was ene Adrijaan uit Hoevelaken. Hij had het bericht geplaatst op 24 oktober 2017 en me vijf sterren gegeven.

Het berichtje liet me niet los. Wie was Adrijaan? En wat herinnerde hij zich van de Tuschinksi’s? Wat was zo emotioneel voor hem? Ik besloot hem te gaan zoeken, zodat ik hem de vragen persoonlijk kon stellen. Ik kamde Internet uit, nam contact op met Bol.com, belde rond, plaatste oproepjes op Facebook en Twitter, maar het leverde, behalve wat aardige reacties en deel-acties, weinig concreets op. Adrijaan bleef onder de radar door zijn geringe activiteit op Internet en privacywetgeving die ambtenaren en bedrijven verplicht geen adresgegevens te delen. ‘Nog maar eens een poging,’ zette ik na een week zoeken op Twitter. ‘Wie kent deze Adrijaan (88) uit Hoevelaken? # Pleaseshare.’ Ik zette de recensie van Adrijaan erbij, tagde wat Hoevelaakse verenigingen en zond hem de wereld in. Was het de ietwat radeloze toon van mijn tweet? Was het het goede moment op de dag? De tijd van het jaar? Geen idee, maar in no time was er een ware klopjacht naar Adrijaan op gang. Mensen informeerden bij oude tantes in Hoevelaken, doken in zoekregisters, zetten mijn oproep op sites van bejaardentehuizen, informeerden bij de plaatselijke kerk en bibliotheek en googelden zich helemaal suf. Een vriendin probeerde me in Hart van Nederland te krijgen en BN’ers als Claudia de Breij en Georgina Verbaan begonnen te liken en delen. In totaal werd mijn oproep 626 keer gedeeld. Maar resultaat? Noppes, nada.

Tot ik op een ochtend vlak voor kerst wakker werd, half slaperig op mijn schermpje keek en zag dat ene Liesbeth een berichtje had gestuurd: ‘Je hoeft niet verder te zoeken. Adrijaan is mijn vader.’ Ik schoot overeind: had ik hem nu echt gevonden? In het telefoongesprek dat erop volgde vertelde Liesbeth me dat ze die nacht niet had kunnen slapen en uit verveling haar mobiel erbij had gepakt. Stomverbaasd was ze geweest toen ze in de retweet van Georgina Verbaan haar eigen vader had herkend. Ze beloofde mij hem zo snel mogelijk te bellen.


De dag erop ging mijn mobiel af. ‘Hallo Tanya, je spreekt met Adrijaan,’ klonk een mannenstem met een licht Rotterdams accent. Adrijaan, ik had Adrijaan aan de lijn! We raakten al snel in een leuk gesprek. Hij moest lachen om de doldwaze zoektocht die ik met zoveel mensen had ondernomen. ‘Wat een mop dat zelfs Georgina Verbaan nu van me heeft gehoord!’ Daarna werd zijn toon serieuzer: ‘Ik vind je roman prachtig, maar het haalt pijnlijke herinneringen in me naar boven.’ Hij vertelde me dat hij de bovenbuurjongen van Manja was geweest, Abraham Tuschinski’s vrouw. Het was tijdens de eerste twee oorlogsjaren, de periode waarin Abraham samenleefde met zijn minnares Jet. Waar ik nooit achter was gekomen, was waar Manja in die jaren precies woonde. Adrijaan kon me nu vertellen dat ze in de Blijdorpse Doezastraat een benedenwoning had betrokken. Daarboven woonde hij als elfjarige jongen met zijn ouders. Manja werd al snel een moederfiguur voor hem. Ze haalde hem regelmatig binnen voor een boterham of een kop thee en noemde hem liefhebbend ‘junkske’. Elke sabbat-avond vroeg ze hem het licht in de kamer te ontsteken.

Adrijaan vertelde me dat hij zich door ‘Uit liefde, meneer Tuschinski’ had gerealiseerd dat Manja na het verlies van al haar drie kinderen hem waarschijnlijk als als een surrogaatzoon had omarmd. Hier stopte hij met vertellen, overmand door emoties. De rest wilde hij graag ‘oog in oog’ vertellen.


Twee dagen na kerst schudden we elkaar de hand op de winderige parkeerplaats van station Hoevelaken. Adrijaan bleek een licht gebogen, tanige tachtiger te zijn. Van onder zijn baseballpetje keek hij me met pretogen aan. ‘Nu is het dan echt zover, je hebt me gevonden!’

In zijn lichte flatwoning, waar zijn vrouw me warm verwelkomde met koffie en koek, vertelde hij verder over zijn herinneringen aan de Tuschinski’s. Over hoe hij Abraham, die elke zaterdag bij Manja op bezoek kwam, nog precies voor zich zag: een keurige man in grijs maatpak, Stetson-hoed op het hoofd, paraplu onder de arm. Hij lichtte altijd zijn hoed voor Adrijaan en groette hem met ‘jongeheer’. Hij herinnerde zich ook een gesprekje tussen zijn vader en Abraham, dat hij op straat had opgevangen. ‘Chris,’ had Abraham gezegd, ‘als we hieruit komen, zullen jij en je zoon geen zorgen meer hebben.’

Maatregelen tegen joden werden in die tijd steeds strenger: Nederlanders mochten geen contact met joden meer onderhouden en joden niet met Nederlanders. Toch bleef Adrijaan gewoon met zijn joodse vriendjes spelen en het licht aandoen bij Manja. De andere bezoekjes konden overdag niet meer. Zijn vader had Manja nog wel een keer boven uitgenodigd om te komen praten. Vaker gebeurde het niet, want ze was ‘als de dood zo bang dat we door haar in de problemen zouden komen.’ Zij en Abraham wilden ook niets van onderduiken weten, al hadden zijn ouders daar meerdere keren toe aangespoord. Als hij er zelf eens voorzichtig over begon, zei Manja: ‘Junkske, daar moet jij niet over praten, daar ben je nog veel te klein voor.’ En: ‘Dit is allemaal Gods wil.’

Op een dag ontvingen Abraham en Manja, net als Adrijaans joodse vriendjes en hun ouders, de reeds lang gevreesde oproep om zich bij het politiebureau te melden, voor vertrek naar een ‘interneringskamp’. Abraham en Manja hadden uit voorzorg een deel van hun huisraad bij Adrijaans ouders ondergebracht: een Chinese lamp, een zilveren schaaltje, een ingelijst schilderij van het Oude Kerksplein in Amsterdam, een kamerbreed donkerrood vloerkleed dat in het Tuschinski Theater had gelegen. ‘Komen wij niet terug… dan is het van jullie,’ hadden ze gezegd.

Op een zonnige septemberdag in 1942 keek Adrijaan naast zijn vader uit het raam. Buiten trokken de families van zijn vriendjes voorbij, op weg naar de trein. ‘Daar liepen ze: kinderen voorop, lachend, kwebbelend, gepakt en gezakt, door onze straat. In de ogen van mijn vriendjes Harry en Max een groot avontuur tegemoet; ze hadden een pakje speelkaarten meegenomen voor onderweg. Maar uit gesprekken van de volwassenen had ik allang begrepen dat het waarschijnlijk slecht met ze zou aflopen. Ik begon te huilen. “Ja knul,’ zei mijn vader, ‘hier kunnen we niks aan doen.” Er klonk onmacht in zijn stem.’

Adrijaan herinnert zich niet meer of Manja en Abraham zich vóór of na zijn vriendjes moesten melden. Wel staat hem helder voor geest dat hij uit school kwam en meteen aan zijn moeder vroeg of ze al weg waren. ‘Ja, ik heb ze samen weg zien gaan, hand in hand,’ was het korte antwoord.

Al deze gebeurtenissen zetten een harde streep onder Adrijaans jeugd. Voorbij was het zorgeloze spelen op straat, voorbij de gezellige bezoekjes aan die lieve buurvrouw. Max, Harry, Abraham en Manja zou hij nooit meer zien. Het enige wat overbleef waren herinneringen en de stille getuigen: de Chinese lamp, het zilveren schaaltje, het schilderij, het donkerrode vloerkleed.

‘Uit liefde, meneer Tuschinski’ bracht allerlei oorlogsherinneringen bij Adrijaan naar boven, die hij lang had weggestopt. Luisterend naar hem realiseerde ik me weer hoeveel je met een roman kunt losmaken, zeker als het om de oorlog gaat. En ook hoe belangrijk het is, om die verhalen te blijven doorgeven, om elkaar eraan te blijven herinneren dat het nooit meer zover mag komen dat we onze buren, vrienden en kennissen afgevoerd zien worden. Of zelf ons huis worden uitgejaagd.

Adrijaan, zijn vrouw en ik praatten urenlang door en sloten af met een foto bij de kerstboom. ‘Had ik al gezegd dat je Abraham en Manja precies hebt omschreven zoals ze waren? Maar dan ook precies?’ zei Adrijaan. Ik bloosde ervan.

Niet lang daarna stuurde hij me een mail. Hij had DWDD gevraagd of ze eens aandacht wilden besteden aan ‘Uit liefde, meneer Tuschinski.’ ‘Dank je wel, je weet nooit hoe een balletje rolt,’ antwoordde ik hem. Ik wist dat de kans op een bespreking door het befaamde boekenpanel bijzonder klein was. Maar wat maakte het uit? De beste review kon Matthijs me niet meer bezorgen. Dat had Adrijaan al gedaan.

129 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Comments


bottom of page